Handel
Vermoedelijk is de eerste joodse inwoner van Borculo, Joost Israëls, slager van beroep geweest aangezien hij ‘vars vleys’ leverde aan het hof van de Heer van Borculo. Joden mochten zich in de 17e eeuw alleen in de steden en dorpen vestigen, niet op het platteland. Joodse boeren waren er daarom niet. Zij mochten verder vrijwel geen enkel ambacht uitoefenen en geen winkel hebben. Wat restte was de handel. De meesten waren venter of marskramer. Zij brachten van alles aan de man, textiel was daarbij favoriet. Een enkeling beheerde een bank van lening. Op het eind van de 18e eeuw vestigde zich de eerste joodse arts in Borculo.
De Wet gelijkberechtiging in 1796 bracht een grote ommekeer teweeg. De rechtelozen, waaronder de joden werden gelijkgesteld met alle andere burgers, zowel economisch als juridisch. Toch kwam dit proces maar langzaam op gang, niet in het minst omdat de joodse spijswetten, de sabbat en joodse feestdagen en het gebruik ban het jiddisch een snelle integratie in het economische en maatschappelijke leven lang in de weg stonden.
De joodse ambachtslieden en ondernemers, traditioneel werkzaam in de textiel-, metaal- en vleeshandel, gingen zich in Borculo onderscheiden in deze beroepen. Zij hebben daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan de industriële ontwikkeling van de stad.
In 1876 richtte Nathan Elzas, de 5e zoon van Abraham Elzas, de perkamentfabriek op. De kiem van de fabricage van perkament werd echter gelegd door zijn vader, die als huidenkoopman en leerlooier deze wijze van huidverwerking ging onderzoeken. De naam Elzas is altijd verbonden gebleven aan de perkamentfabriek. Familieleden volgden elkaar op in de directie van het bedrijf. Het perkament van Elzas uit Borculo, Nederland wist de wereld te veroveren en vond toepassing bij o.a. het vervaardigen van Thora-rollen en officiële documenten. In 1953 werd de fabriek verplaatst naar Ierland.
Een andere pijler waarop de Borculose industriële bedrijvigheid was gevestigd was de veehandel. Gedurende enkele eeuwen heeft Borculo een tweewekelijkse veemarkt gekend. De grootste bloei werd bereikt gedurende de periode van 1905 tot omstreeks 1941. Van 1905 tot de cycloonramp in 1925 was de veemarkt gesitueerd op de Markt. De varkensmarkt werd toen gehouden aan de Burgemeester Bloemersstraat, de biggenmarkt aan de Needseweg. Na de cycloon werd de nieuwe Veemarkt aangelegd, die tot op heden nog steeds dezelfde naam draagt. Voor de Tweede Wereldoorlog telde Borculo een groot aantal joodse veehandelaren van wie slechts een klein aantal de oorlog overleefde, w.o. de broers Heijmans. Na afloop van de oorlog bloeiden de markten nog even op, maar al gauw was het met de koeien (‘beesten’)markt gedaan.
De biggenmarkt hield het het langst vol, maar moest tenslotte in 1969 ook ‘zijn deuren sluiten’. Aan een traditie van eeuwen was een eind gekomen. Isaac (1899-1964) en Abraham (1901-1978) Heijmans waren al ver voor de oorlog de eigenaren van een succesvolle exportslachterij, gesticht door hun vader. Ze hebben, samen met hun moeder Heintje, de oorlog overleefd door onder te duiken. Als veehandelaren waren beide broers zeer succesvol. De broers Heijmans bouwden samen met hun moeder een klein imperium op door de koop van grond en van huizen in Borculo, die zij verhuurden. Ies en Bram behoorden tot de groep van orthodoxe joden, Ies was enige tijd voorzitter van de joodse gemeente.
In 1912 kwam veehandelaar Mozes Gerzon Godschalk vanuit Assen naar Borculo en kocht een huis in de Hofstraat met daarachter de slachtplaats. Kort na de machtsgreep door Hitler werd het joden in Duitsland verboden om nog langer ritueel te slachten. Veel Duitse boeren en veehandelaren kwamen in het geheim naar Borculo, naar de slachterij van Mozes Gerzon. Dat stopte toen de bezetter Nederland in mei 1940 onder de voet liep. In 1942 werden vier gezinsleden, vader, moeder en hun tweelingzoons Hartog en Machiel weggevoerd en omgebracht in Auschwitz. De jongste zoon, Meijer, sloot zich aan bij de ondergrondse beweging in Geesteren en overleefde. Hij werd inspecteur van de Stichting ’40- ’45.
De eerste joden die zich in Borculo vestigden waren reizende handelaren, venters of marskramers. Velen van hen verkochten textiel en artikelen die daaraan verwant waren, zoals knopen en garens. Wanneer ze daartoe een verblijfsvergunning kregen vestigden ze zich in steden en dorpen. Er waren er die zich bekwaamden tot snijder (kleermaker). Ze noemden zich vaak manufacturier. Bekende namen in de textielhandel waren Rozendaal en Roozendaal. Salomon Rozendaal had de winkel van zijn vader overgenomen en deed hem vervolgens over aan zijn al jaren in dienst zijnde medewerker David Colthof, toen hij met zijn vrouw tijdens de oorlog moest onderduiken.
Salomon Roozendaal kwam begin 20e eeuw vanuit het Duitse Emden naar Nederland. Naast zijn werk in de manufacturenzaak, bezocht hij samen met zijn zoons ook markten in de omgeving om daar vooral stoffen aan de man te brengen. Al ruim voor de oorlog vervoerde hij zijn waar met een vrachtauto. Eén van zijn zoons, Mau, nam na zijn overlijden de zaak over. Behalve inkomsten uit de textielwinkel verdiende hij zijn brood met de bevoorrading van kermisexploitanten en woonwagen- bewoners. Zij kochten bij hem de stoffen en manufacturen die ze vervolgens weer uitventten bij boeren in de wijde omgeving. Zijn oudste zoon, Sallo, de enige nog levende jood in Borculo, handelt nog steeds in textiel. Hij zal de laatste zijn.
Beestenmarkt