Personen
Personen uit de Borculose Joodse gemeenschap
Willi Löwenberg
Willi Löwenberg overleefde zeven concentratiekampen
In 1936 vluchtte het gezin Löwenberg (vader, moeder, zoon Willi en dochter Erika) vanuit het Duitse Ochtrop naar Borculo. In 1942 moet het hele gezin zich melden voor transport naar Westerbork. Daar wordt Willi gescheiden van zijn familie en op transport gezet naar Auschwitz. Hij komt terecht in het nabijgelegen Birkenau. Willi, jong en sterk, wordt geselecteerd om te werken en ontsnapt zo aan de gaskamers.
Na enkele dagen ziet hij een nieuwe groep binnenkomen en ontwaart daarin zijn ouders en zusje die rechtstreeks naar de gaskamers worden geleid. In 1943 komt hij terecht in het concentratiekamp Gezia. Willi moet o.a. lijken van Joden opruimen en deze verbranden. Als in 1944 de Russen naderen vluchten de SS’ers met de gevangenen naar Duitsland. Slechts 240 gevangenen overleven deze dodenmars naar het concentratiekamp Dachau en vandaar naar kamp Kaufering. Na tien maanden volgt een tweede dodenmars naar Allach bij Dachau. Daar wordt Willi op 30 april 1945 bevrijd door de Amerikanen.
Hij heeft 7 concentratiekampen overleefd. Hij emigreert naar Amerika en maakt er fortuin in de vastgoedhandel. Hij overlijdt in 2011, 85 jaar oud.
Sallo Roozendaal
Sallo is de nog enige Joodse inwoner van Borculo. Zijn grootvader, Salomon Roozendaal, uit Emden (Duitsland) vestigde zich begin 20ste eeuw in Borculo als textielhandelaar. Hij trouwde en kreeg 3 kinderen, waaronder Mau, Sallo’s vader. Hij overleed in 1938.
De oorlog heeft de familie van Sallo zwaar getroffen: zijn grootmoeder, twee ooms, een tante en een neefje werden omgebracht in Sobibor.
Mau dook onder en overleefde de oorlog, evenals een tante met twee kinderen. Hij trouwde met Sara Maas. Zij dreven een manufacturenzaak aan de Burgemeester Bloemersstraat. Zij kregen 3 kinderen, waaronder Sallo.
In het gezin werd de oorlog doodgezwegen. ‘Ik heette Jan Hartsuiker’. Met die woorden vatte zijn vader de oorlogsjaren samen.
David Colthof
David Colthof, (rechts op de foto) geboren in 1887, in het Friese Gorredijk, was al voor de oorlog knecht in de textielwinkel van Salomon Rozendaal in Borculo. Hij was getrouwd met Helena Groen (‘tante Leen’), afkomstig uit Zaandam. In de oorlog waren Salomon Rozendaal en zijn vrouw Mietje Frank ondergedoken op een boerderij in de directe omgeving van Borculo.
Tijdens de onderduikperiode deed Salomon de zaak over aan David. Beiden, Salomon en Mietje, werden later weggevoerd. Ook David en Helena moesten van 1942 tot 1945 onderduiken. Zij vonden onderdak bij de heer Huizingh, die actief was in het verzet en veel joden heeft weten onder te brengen bij onderduikadressen.
Daarvoor werd hij na zijn dood postuum geëerd met de zogenaamde Yad Vashem-onderscheiding. Deze is in bewaring bij de Stichting Synagoge Borculo.
Isaac en Abraham Heijmans
Zij waren al ver voor de oorlog de eigenaren van een succesvolle exportslachterij, gesticht door hun vader. Ze hebben, samen met hun moeder Heintje, de oorlog overleefd door onder te duiken. Als veehandelaren waren beide broers zeer succesvol. Voor de oorlog telde Borculo veel veehandelaren. Na de oorlog waren er nog slechts drie over, w.o. Ies en Bram Heijmans. De vermaarde Borculose veemarkt boette langzaam aan belang in en hield in 1969 tenslotte op te bestaan. De broers Heijmans bouwden samen met hun moeder een klein imperium op door de koop van grond en van huizen in Borculo, die zij verhuurden. Samen met Louis Meijer en David Colthof behoorden Ies en Bram tot de groep van orthodoxe joden, Ies was enige tijd voorzitter van de joodse gemeente.
Familie Elzas
In 1876 richtte Nathan Elzas, de 5e zoon van Abraham Elzas, de perkamentfabriek aan de Pagendijk op. De kiem van de fabricage van perkament werd echter gelegd door zijn vader, die als huidenkoopman en leerlooier deze mogelijkheid om huiden te verwerken ging onderzoeken. In 1830 werd de fabricage gestart aan de Weemhof. De naam Elzas is altijd verbonden gebleven aan de perkamentfabriek. Familieleden volgden elkaar op in de directie van het bedrijf. Het perkament van Elzas uit Borculo, Nederland wist de wereld te veroveren en vond toepassing bij het vervaardigen van Thora-rollen en andere Joodse rituele documenten, voor de bespanning van trommels, lampenkappen en officiële documenten. De zaak bloeit, de familie wordt vermogend.
Na de oorlog werd het moeilijk: de gebouwen zijn aan vervanging toe, de voorschriften werden strenger. In 1953 werd de fabriek verplaatst naar Ierland. Na de dood van de laatste Elzas, Idi, in 1989 ging het bedrijf over in andere handen. De naam Elzas raakte in de vergetelheid. Een appartementencomplex op de plaats waar de fabriek eens stond is getooid met de naam ‘Elzas’. Het fietspaadje langs het voormalig fabrieksterrein heet ‘Perkamentlaantje’.
Hartog Noot
Hartog Noot (1910-1941) was tussen 1933 en 1941 chazan (voorganger) en leraar in de kinderrijke Borculose Joodse gemeente. Het gezin telde drie kinderen, Mozes, Philip (“Mau”), Naomi en Barend Salomo en Naomi. Er ontstond een hechte vriendschap met het kinderloze echtpaar David en Helena Colthof. Beide echtparen vonden elkaar vooral in hun gezamenlijke passie: de mogelijkheid voor het stichten van een Joodse staat in Palestina. Toen de oorlogsdreiging groter werd beloofde het echtpaar Colthof zich over Barend en Naomi te zullen ontfermen, mocht hun ouders iets overkomen. Wat gevreesd werd geschiedde: beide ouders werden opgepakt en vermoord in verschillende concentratiekampen.
De drie kinderen zijn ondergedoken geweest m.b.v. Hendrik Huizing.
Meteen na de bevrijding van Borculo in april 1945 hebben David en Helena Colthof, die zelf ook ondergedoken hadden gezeten, de kinderen Noot opgespoord. Ze hebben hen in huis als hun pleegkinderen opgenomen. Na de oorlog heeft de gemeente Borculo ter nagedachtenis een straat genoemd naar de chazan, de Hartog Nootlaan.
Louis Meijer
Hij was een markant en alom gerespecteerd man in Borculo. Samen met zijn broer Jozef runde hij een exportslachterij. Louis (‘Pieman’) was getrouwd met Ida Neumann uit Neurenberg. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. De jongste, Meijertje, overleed op 6-jarige leeftijd. In de oorlog werden de ouders van hun kinderen gescheiden. Louis dook onder in Hengevelde, Ida overleefde door als non verkleed te werken in de keuken van een katholiek ziekenhuis in Enschede. Hun vier kinderen werden slachtoffer van de Holocaust.
Met bewonderenswaardige moed vatten Louis en Ida hun leven weer op en stelden dat leven vooral in dienst van de Borculose samenleving. Louis bekwaamde zich in het ritueel slachten. Hij behoorde tot de orthodoxe richting binnen de joodse leer. Hij was o.m. 50 jaar voorganger (chazan) van de joodse gemeente en jaren bestuurslid van de Culturele Joodse Vereniging. Hij werd daarvoor geëerd met de hoge joodse onderscheiding, de chowertitel, de titel voor een geleerde. Hij verzorgde talloze lezingen over het joodse geloof en tradities, zoals het Loofhuttenfeest. Hij had in zijn tuin een eigen loofhut. In 1956 overleed Ida. Louis overleefde haar 20 jaar.
Hendrik Huizing
Hij begon zijn verzetsactiviteiten al heel vroeg in de oorlog en hij werd al snel een centrale figuur bij de redding van de vervolgde joden, ook in de Achterhoek. Daar vestigde hij zich in Borculo. Het was Hendrik die de hoofdrol speelde bij het verzekeren van de veiligheid van de kinderen van het echtpaar Noot. Hij wist ze alle drie onder te brengen bij gezinnen in Friesland.
Tijdens de oorlog waren Hendrik en zijn collega’s uit het verzet verantwoordelijk voor de redding van ongeveer 50 Joden van wie er 20 afkomstig waren uit de lokale gemeenschap. Ook het echtpaar David en Helena Colthof, wisten met de hulp van Hendrik Huizing aan de Duitsers te ontkomen. Hendrik was betrokken bij een aanval op een distributiekantoor van bonnen om kaarten te krijgen voor verborgen joden. Hendrik en zijn vrouw hebben zich tijdens de oorlog met alle middelen ingezet om het leven van joden te redden.
Voor zijn verzetswerk werd Hendrik Huizing in 1971 geëerd met de zogenaamde Yad Vashem-onderscheiding. Deze is in bewaring bij de Stichting Synagoge Borculo.